-
1 bluff
adj. bruusk en openhartig, simpel--------n. steile oever, klif; blufbluff1[ bluf] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 hoge, steile oever ⇒ steile rotswand, klif2 bluf♦voorbeelden:1 call one's bluff • iemand tarten/uitdagen (zijn woorden waar te maken/iets (dan ook) te doen); iemands uitdaging aannemen————————bluff2〈bijvoeglijk naamwoord; bluffness〉1 kortaf maar oprecht/openhartig ⇒ bruusk/plompverloren maar ronduit/eerlijk♦voorbeelden:————————bluff3II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 misleiden ⇒ bedriegen, doen alsof♦voorbeelden:2 bluff one's way out of a situation • zich (door bluf/bedrog) uit een (precaire) situatie redden〈 informeel〉 bluff it out • zich door bedrog/bluf eruit redden -
2 lead
adj. belangrijkste; eerste; de leider; de leiding; opening (van een artikel)--------adj. loden--------n. leiding; bescherming; verschil tussen-; leidend; voorbeeld; richting (van een verhoor); toespeling; de eerste plaats; leidinggevende positie; leiding; bescherming; leidend; toelichting, voorlichting--------n. lood; grafiet; kogels (voor vuurwapen); gewicht; printplaat--------v. leiden, ertoe brengen; vooropgaan; voorgaan; aanvoeren; leiden (leven)--------v. met lood bedekken, verloden; in lood zettenlead1[ led] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 lood♦voorbeelden:————————lead2[ lie:d] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 aanknopingspunt ⇒ aanwijzing, suggestie8 〈 elektriciteit〉voedingsdraad/leiding/lijn9 〈 voornamelijk Brits-Engels〉(honden)lijn/riem♦voorbeelden:2 give someone a lead • iemand op weg helpen/een hint geven5 whose lead is it? • wie moet er uitkomen?————————lead3♦voorbeelden:1 voorgaan ⇒ de weg wijzen, (bege)leiden2 aan de leiding gaan ⇒ aanvoeren, op kop/voor(op) liggen; 〈 sport〉 voorstaan, een voorsprong hebben op; 〈 figuurlijk〉 de toon aangeven4 leiden ⇒ aanvoeren, het bevel hebben/voeren (over)♦voorbeelden:Liverpool leads with sixty points • Liverpool staat bovenaan met zestig punten¶ lead off (with) • beginnen/openen/van start gaan (met)2 brengen/bewegen tot ⇒ overhalen, aanzetten tot♦voorbeelden:¶ lead (someone) astray • (iemand) op een dwaalspoor/het verkeerde pad brengenlead (someone) on • (iemand) overhalen/verleiden (tot); iemand iets wijsmaken -
3 Wind
〈m.; Wind(e)s, Winde〉♦voorbeelden:〈informeel; figuurlijk〉 Wind machen • snoeven, opscheppen〈 figuurlijk〉 daher weht der Wind? • waait de wind uit die hoek?〈 figuurlijk〉 in den Wind reden • tevergeefs, woorden in de wind sprekenin alle Winde zerstreut • in alle windrichtingen verspreid〈 figuurlijk〉 mit dem Wind segeln • met de stroom mee gaan, zeilen〈 figuurlijk〉 sich 〈 3e naamval〉 den Wind um die Nase, die Ohren wehen lassen • overal in de wereld rondkijkenbei, in Wind und Wetter • bij, in weer en windschnell wie der Wind • razendsnel -
4 lead (someone) on
lead (someone) on(iemand) overhalen/verleiden (tot); iemand iets wijsmaken -
5 bluff someone into believing something
bluff someone into believing somethingEnglish-Dutch dictionary > bluff someone into believing something
-
6 put (a fast) one/something over on someone
put (a fast) one/something over on someoneEnglish-Dutch dictionary > put (a fast) one/something over on someone
-
7 put over
-
8 jemandem Wind vormachen
-
9 persuade
v. overreden[ pəsweed]♦voorbeelden:persuade someone out of doing something • iemand iets uit het hoofd praten -
10 buy
n. koop; "koopje"--------v. kopen; aanschaffenbuy1[ baj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 aankoop ⇒ aanschaf, koop————————buy21 (aan/in/op)kopen ⇒ aanschaffen♦voorbeelden:the dollar doesn't buy what it used to • de dollar is ook niet meer (waard) wat ie waspeace was dearly bought • de vrede werd duur betaaldbuy time • tijd winnenbuy back • terugkopenbuy off • afkopen, omkopenbuy out • los/uit/vrijkopen; opkopen, (in zijn geheel) overnemenbuy up • opkopen, overnemen→ buy in buy in/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:I'll buy it/that • dat neem ik aan, dat kan ik accepteren -
11 delude
v. misleiden, bedriegen[ dilloe:d]1 misleiden ⇒ op een dwaalspoor brengen, bedriegen♦voorbeelden:1 delude someone into doing something • iemand verleiden/zover krijgen om iets te doendelude oneself into • zichzelf wijsmaken dat
См. также в других словарях:
weismachen — Einem etwas weismachen: ihm etwas vormachen, aufbinden, einreden, was nicht so ist (vgl. niederländisch ›iemand iets wijsmaken‹). Die bis ins 19. Jahrhundert vorkommende Schreibung mit ß (›weißmachen‹) ist irrig. Die Redensart ist durch… … Das Wörterbuch der Idiome